PERS

Recensie van HET OPEN WOORD door Yolanda Entius in TROUW op 9 september 2023

DE TERREURMACHINE ONTMANTELD

Haar betoog is ernstig, maar de taal van Lidija Tsjoekovskaja sprankelt van precisie

Recensie van HET OPEN WOORD door Emmanuel Waegemans in DOORBRAAK.BE op 20 mei 2023

‘Zwijgen steunt het despotisme’, geschiedenis herhaalt zich in Rusland

20/05/2023, 05:00 Emmanuel Waegemans 

Titel Het open woord Auteur Lidija Tsjoekovskaja UitgeverA.A. Hoogteiling ISBN9789082005967 Aantal bladzijden182 Prijs€ 18.5

Lidija Tsjoekovskaja is nu een min of meer vergeten schrijfster en activiste die in de jaren zeventig regelmatig in de actualiteit kwam door protestacties in de Sovjet-Unie tegen de censuur, de repressie, de restalinisering, het uitsluiten van dissidente schrijvers, waarin ze het soms alleen en altijd moedig en onverschrokken opnam tegen de knechting van het vrije woord na de dood van Stalin.

Van haar zijn twee literaire werken vertaald in het Nederlands: Duik in het diepe (1973) en Het verlaten huis (1965), allebei waardevolle werken omdat ze geschreven zijn op het ogenblik dat de gebeurtenissen plaatsvonden en niet vele jaren later, met allerlei gedachten achteraf, maar met de inzichten op het moment zelf. Dat is in de Sovjet-literatuur zeldzaam. Beroemd is ze ook geworden door haar herinneringen aan haar vriendschap met de grande dame van de Russische literatuur van de 20ste eeuw Anna Achmatova: Ontmoetingen met Anna Achmatova 1938-1962 (1982).

Gebundeld

Maar haar publicistisch werk, haar geschriften, acties, protestbrieven ten gunste van de dissidenten en het vrije woord zijn in onze taal onbekend. Ze werden gebundeld en in het Russisch uitgegeven in New York in 1976. Ze konden pas in 1991 in Rusland heruitgegeven worden. Nu werden ze vertaald naar het Nederlands. De lezer zou zich de vraag kunnen stellen of het nog zin heeft om te herinneren aan petities en protestbrieven van de jaren zeventig ten gunste van mensen die al lang niet meer bestaan en over wie niemand nog spreekt en wier doelstellingen, zou men denken, inmiddels toch bereikt zijn?

Dat zou deze vertaalbundel veroordelen tot een beperkt lezerspubliek van slavisten en andere specialisten, maar het opzet en de ambitie van deze vertaling is veel breder. Wat nu immers gebeurt in Rusland, vertoont zoveel parallellen met wat Tsjoekovskaja in deze bundel beschrijft, dat we alleen maar kunnen concluderen dat de geschiedenis zich herhaalt. En dat na vijf jaar perestrojka en glasnost, na tien jaar democratisering onder Jeltsin, na twintig jaar bewind van Poetin. Dit is het resultaat na een kwarteeuw vrijheid, de eerste keer in de Russische geschiedenis dat vrijheid in dergelijke mate mogelijk was. Blijkbaar iets waartoe Russen niet in staat zijn of niet aankunnen.

Moedeloosheid

Als je deze teksten van Tsjoekovskaja leest, slaat de moedeloosheid toe. Ik moest voortdurend denken aan dat prachtige chanson van de populaire bard Aleksandr Galitsj Goudzoekerswals (Staratel’ski val’sok, waarvan twee Nederlandse vertalingen bestaan), waarin heel de problematiek van de ‘schreeuwers’ en de ‘zwijgers’ in de Sovjet-Unie vervat zit. Het zijn goedzoekers, ze weten dat zwijgen goud oplevert. Onwillekeurig vraag je je ook af bij de lectuur van deze bundel wat er dan veranderd is sinds 1991, waarvoor men dertig jaar lang gevochten heeft in Rusland? Al in de 19de eeuw vroeg Alexander Herzen zich af: ‘Wie is de schuldige?’

Deze bundel is – helaas – een uiterst actueel boek en verdient al onze aandacht. Het is uitstekend vertaald (door Emma de Klerk) en van commentaar voorzien, niet overbodig voor de niet-gespecialiseerde lezer. Ook het nawoord van Gerrit Jolink over Tsjoekovskaja (‘Een moedig mens’ , 135-145) en het stuk van de Amerikaanse slaviste Beth Holmgren over ‘vrouwelijke auteurs in de tijd van Stalin’ (151-159) zijn uiterst goed gedocumenteerd en verhelderend. Bovendien is het boek verzorgd uitgegeven, in een handig formaat, met mooie cover met flappen en in een aangenaam lettertype.

Brief

De sterkste tekst in deze bundel is de brief die Tsjoekovskaja schreef aan Michail Sjolochov, kersvers Nobelprijswinnaar (1965), nadat hij zich uitgesproken had over de veroordeling van de dissidente schrijvers Sinjavski en Daniël, omdat ze hun werken in het buitenland hadden gepubliceerd. Sjolochov vond hun veroordeling tot zeven en vijf jaar dwangarbeid aan de lichte kant en vond dat ze gerust tegen de muur gezet hadden kunnen worden.

Ideeën moeten beantwoord worden met ideeën en niet met opsluiting en dwangarbeid

Tsjoekovskaja stelt terecht dat dat standpunt van een collega-schrijver hoogst dubieus is, een schrijver moet het toch opnemen voor zijns gelijken en opkomen voor de mens (38). In haar kritiek op Sjolochovs schandalige uitspraak lanceert ze een zin die de kern van al haar betogen samenvat: ‘Ideeën moeten beantwoord worden met ideeën en niet met opsluiting en dwangarbeid.’ (41) Dat is de essentie van alles wat ze de Sovjet-autoriteiten verwijt. Ze praten niet, ze discussiëren niet, ze voeren niet eens een ‘ideeënstrijd’ (69).

Nobelprijs

Ze beweren maar, ze roepen en schelden, maar leggen niet uit, gaan niet in discussie met de veroordeelde. Meestal citeren ze de ideeën van de aan de kaak gestelde schrijvers (bijvoorbeeld Solzjenitsyn) niet, wellicht bang dat ze de lezer zouden kunnen informeren en hen wel eens warm zouden kunnen maken voor nieuwe ideeën. Symptomatisch was in dit opzicht de campagne tegen Nobelprijswinnaar Pasternak.

De Sovjets waren razend toen hij in 1958 de Nobelprijs kreeg, nadat zijn in de Sovjet-Unie verworpen roman Dokter Zjivago in Italië gepubliceerd was en wereldwijd opzien baarde. Overal in het land en in de pers werd niet de roman besproken, geanalyseerd, werd niet op onjuistheden of zwakheden gewezen, maar werd de auteur zwartgemaakt. De opgejaagde schrijver reageerde met het gedicht De Nobelprijs: ‘Welk vergrijp dwingt mij me te verschuilen, / Ben ik soms een schurk, een bajesklant ? / Heel de wereld heb ik laten huilen / Om de schoonheid van mijn vaderland.’ Er verschenen talrijke lezersbrieven in de pers van de volgende strekking: ‘Ik heb de roman van de verrader Pasternak niet gelezen, maar het is een slecht boek en de judas verdient het uit het land gezet te worden.’ Het oordeel van Tsjoekovskaja over Sjolochov is niet mals. Ze noemt hem ‘een verrader van de Sovjet-literatuur’ (41).

Beschuldiging

De steeds weer terugkomende beschuldiging luidde dat de dissident ‘anti-Sovjet’ was, maar wat betekende dat? Tsjoekovskaja vraagt herhaaldelijk nu eens toe te lichten wat daar eigenlijk onder verstaan werd of diende te worden (25-28) en omdat ze geen antwoord kreeg, moest ze tot de conclusie komen dat het waarschijnlijk ‘anti-Stalin’ (91) betekende.

De protestbrieven van Tsjoekovskaja staan vol oneliners en aforismen. Een kleine bloemlezing: ‘Waar blijven toch degenen die dit alles [de terreur van de Stalintijd] veroorzaakt hebben?’ (50) of ‘Laat uit de dood van onschuldigen geen nieuwe executies voortkomen, maar een heldere gedachte. Ik wil dat de machine wordt gevonnist.’ (52)

De “eenvoudige man” is helemaal niet eenvoudig, en al helemaal niet dom, maar hij is onwetend

Ze citeert de grote criticus van het tsaristische regime Alexander Herzen, die vanuit Londen schreef: ‘Zonder het vrije woord zijn er geen vrije mensen en zonder vrije meningsuiting is geen macht in staat tot binnenlandse hervormingen.’ (55) ‘Zwijgen steunt het despotisme’ (ook van Herzen). En Poesjkin parafraserend: ‘Je kunt tegelijkertijd een genie en een misdadiger zijn. Een genie en een verrader. Een genie en een leugenaar.’ (104) Actueel is ook de uitspraak: ‘De “eenvoudige man” is helemaal niet eenvoudig, en al helemaal niet dom, maar hij is onwetend.’ (105)

Rusland

Deze en veel andere uitspraken meer mogen duidelijk maken dat de brieven van Tsjoekovskaja in het Rusland van nu niet gepubliceerd zouden kunnen worden. Tien jaar geleden ontmoette ik op een conferentie in Petersburg een collega uit Siberië, die ik al twintig jaar niet gezien of gesproken had. Nog voor we goed en wel de hand geschud hadden, zei hij tegen mij: ‘Het is nu slechter dan onder Brezjnev.’

Moedige, onafhankelijke denkers moeten nu de strijd voeren die vijftig jaar geleden de dissidenten voerden. Maar wel vanuit het buitenland, de enige plek waar men zonder gevaar kan spreken – Michail Sjisjkin (Zürich), Viktor Jerofejev (Duitsland), Aleksandr Skorobogatov (Antwerpen). L’histoire se répète. Heeft Rusland dan niets geleerd?

Serie

Deze bundel is uitgegeven in de prachtige serie ‘Les bijoux discrets’ (‘Spraakmakende juwelen uit de literatuur en kunst’). Het stemt treurig dat dergelijke juweeltjes geschreven kunnen (moeten) worden over verschrikkelijke toestanden. Alleen het woord kan ze overwinnen, zoals Tolstoj het al in 1885 schreef  ‘Ja, het woord is het begin van alles. Het woord is de tempel van de ziel… Het woord is een godheid die wij kennen, en hij alleen maakt en verandert de wereld.’

Hij voegt er wel aan toe : ‘Maar het woord, de geest, heeft jullie verlaten.’ (121) Tolstoj schreef in 1908 het pamflet Ik kan niet zwijgen. In de voetsporen van de grote Tolstoj, wel eens het geweten van de natie of de ‘tweede tsaar’ genoemd, heeft Tsjoekovskaja een monument opgericht voor de ‘slachtoffers van de georganiseerde leugen’ (49) tegen ‘de corruptie van de pen’ (49), tegen ‘de moord op het woord van de waarheid’ (53) , tegen ‘medeplichtigheid door zwijgen’ (55) en ‘de blokkade van het zwijgen’ (128).

Recensie: Lidija Tsjoekovskaja – Het open woord

Hans van der Heijde in TZUM 04/06/2023

De moed van Lidija Tsjoekovskaja

Tussen 1965 en 1974 ontpopte Lidija Tsjoekovskaja (1907 – 1996) zich tot een van de moedigste Sovjetburgers, door publiekelijk – met open brieven, telegrammen en redes – stelling te nemen tegen onderdrukking van het vrije woord, tegen de leugens in de Sovjetpers, tegen de manipulaties van de Sovjet-Schrijversbond en tegen collega’s die zich lieten lenen voor hetzes tegen schrijvers die van anti-sovjet-propaganda werden beschuldigd. Voor Uitgeverij AAH vertaalde Emma de Klerk die brieven, die gebundeld zijn verschenen onder de titel Het open woord.

Tussen midden jaren 1930 en 1953 deed Tsjoekovskaja niet aan zulke kritiek, althans niet publiekelijk. Geen wonder, want dat was de periode waarin Stalin de Sovjet-Unie in een stalen greep hield en openlijk kritiek uitoefenen gelijkstond aan een enkeltje Goelagkamp of nog erger. In 1938 werd haar man Matvej Bronstein gearresteerd en, naar pas later bekend werd, kort daarna geëxecuteerd. Waarom? Het werd haar niet verteld en ook later is het nooit opgehelderd, maar vermoedelijk werd het feit dat hij zijn achternaam deelde met Trotski hem fataal.

In 1953 stierf Stalin. Nadat Chroetsjov de strijd om de opvolging had gewonnen, liet hij de Goelag-gevangenen gaan, verminderde de repressie en begon zich een periode van dooi af te tekenen, waar ook de kunstenaarswereld dankbaar van profiteerde. De dooi hield aan tot 1964, toen Breznjev kans zag Chroetsjov aan de kant te schuiven, het roer overnam en een eind begon te maken aan de relatieve culturele vrijheid. In 1965 al werden mensen gearresteerd en veroordeeld wegens ‘anti-sovjet-propaganda’, wat strafbaar was volgens de wet. Die oprekbaar was als elastiek, zodat ‘de organen’ naar believen mensen kon oppakken wegens anti-sovjet-propaganda.

Tsjoekovskaja moet in 1965 hebben besloten niet als tijdens de Stalinjaren nog een keer door de knieën te gaan. Gebruikmakend van haar mogelijkheden als lid van de Schrijversbond protesteerde ze met open brieven tegen de toenemende onderdrukking. Voor het eerst toen de dichter en latere Nobelprijswinnaar Josip Brodski het voorwerp van een lastercampagne werd, georkestreerd door de autoriteiten.

Ik licht haar stellingname eruit tegen de vervolging van de schrijvers Joeli Daniel en Andrej Sinjavski, die tot vijf, respectievelijk zeven jaar strafkamp werden veroordeeld. Elk had onder pseudoniem (Nikolaj Arzjak, respectievelijk Abram Terts) in West-Europa een boek met verhalen gepubliceerd, Daniel Hier is Moskou, Sinjavski Een stem uit het koor.

De wet verbood publiceren onder pseudoniem natuurlijk niet. De Sovjet-wet kende ook geen verbod op publiceren in een buitenland. Wat precies tot de aanklacht van het hebben bedreven van anti-sovjet-propaganda had geleid, vanuit rechtsstatelijk oogpunt een verwerpelijk wetsartikel trouwens, werd niet openbaar gemaakt. Kortom, de arrestatie en de veroordeling van het tweetal kon niet anders worden gezien dan als een stap terug naar de jaren van Stalin. In hun open brief aan de redactie van Izvestia, die in een redactioneel artikel pleitte voor stevige straffen voor Daniel en Sinjavski, haalden Tsjoekovskaja en Kornilov, die de brief medeondertekende, Alexander Herzen aan: ‘de inkt komt hier te dicht bij het bloed, en de woorden te dicht bij het lood.’

In 1966 richtte ze zich in een open brief tot Michail Sjolochov, een brief die ze stuurde naar alle grote dagbladen en tijdschriften in de Sovjet-Unie en aan de schrijversbond. Sjolochov, auteur van onder meer De Stille Don, gold binnen de Sovjet-Unie als een van de grootste schrijvers.

Sjolochov had in 1966 het Drieëntwintigste Partijcongres mogen toespreken en was in zijn rede ook ingegaan op de rechtszaak tegen Daniel en Sinjavski. In de brief vatte Tsjoekovskaja zijn woorden samen:

U vond dat het proces te netjes en te veel volgens de wet verliep. U had gewild dat rechters over Sovjetburgers zouden oordelen zonder zich te laten belemmeren door het wetboek en dat zij zich niet door wetten, maar door ‘rechtsbewustzijn’ hadden laten leiden.

Dit pleidooi voor justitiële willekeur en wetteloosheid leidde Sjolochov naar het standpunt dat de twee schrijvers veel te licht waren bestraft, waarna hij de kogel suggereerde door er op nostalgische toon aan te herinneren hoe dergelijk verraad (Sjolochov liet nadere precisering achterwege) in het Rode Leger in oorlogstijd zou zijn bestraft.

Tsjoekovskaja’s brief werd in de Sovjet-Unie in 1966 nergens gepubliceerd, verscheen vervolgens in het buitenland en vond als tamizdat (van tam = daar, elders) alsnog een weg naar Russische lezers. Het is een schitterende brief, die wordt gekenmerkt door gietijzeren logica en een even beheerste als rake stijl en die, zonder te zinspelen op karakterzwakte, van Sjolochov in ethisch-morele zin niets overliet. Of het de brief was die het ‘m deed, weet ik niet, maar het idee is aanlokkelijk: Sjolochov heeft geen letter meer gepubliceerd nadat hij kennis had genomen van de inhoud.

Tsjoekovskaja kwam later ook op voor Andrej Sacharov en Aleksandr Solzjenitsyn, maar ook voor in West-Europa minder bekende ‘dissidenten’, om de aanduiding te gebruiken die in de late jaren 1960 in het westen in zwang kwam. Tsjoekovskaja’s brieven vormen een bron om moed uit te putten, moed om op te komen voor het vrije woord en om angst weg te slikken voor machthebbers die macht boven wet stellen.

In 1974 kwam een voorlopig einde aan haar epistolaire activisme. In dat jaar werd ze uit de Schrijversbond gegooid, waardoor het haar aan mogelijkheden ontbrak om iets gepubliceerd te krijgen in de Sovjet-Unie. Haar afscheidsrede staat afgedrukt in Het open woord. In 1987 trad ze weer op in de openbaarheid, tijdens een herdenking van Boris Pasternak. In 1988 werd ze weer opgenomen in de Schrijversbond. In 1991 protesteerde ze publiekelijk tegen het militaire optreden van het Rode Leger in Litouwen.

Van Tsjoekovskaja’s literaire werk zijn eerder twee romans uit de jaren 1930 en 1940 vertaald, Het verlaten huis (De Arbeiderspers, 1968) en Duik in de diepte (Van Oorschot, 1973). Verder publiceerde De Arbeiderspers in 1982 Tsjoekovskaja’s herinneringen aan haar vriendin Anna Achmatova, Ontmoetingen met Anna Achmatova, 1938 – 1962. Deze titels zijn alleen nog antiquarisch verkrijgbaar, maar wie weet, misschien leidt de verschijning van Het open woord tot heruitgave.

Hans van der Heijde

Lidija Tsjoekovskaja – Het open woord. Vertaald door Emma de Klerk. Voor- en nawoord Gerrit Jolink; eveneens opgenomen het voorwoord van N. en S. Sjoelejko bij de New Yorkse uitgave Beth Holmgren, Vrouwelijke auteurs in de tijd van Stalin. AAH, Amsterdam. 182 blz. € 18,50

COLUMN VAN MICHEL KRIELAARS over HET OPEN WOORD in NRC van 9 mei 2023

Een schrijfster die laat zien waarom Rusland de staatsterreur tegen de eigen burgers niet kan verwerken

Michel Krielaars

Er gaat bijna geen dag voorbij waarin ik niet denk aan Ilja Jasjin, Aleksej Navalny en Vladimir Kara-Moerza, drie Russische activisten die tot lange gevangenisstraffen zijn veroordeeld omdat ze zich tegen het Poetin-regime hebben uitgesproken. Niet dat we bevriend zijn, maar ik heb ze in het verleden een paar keer gesproken en ben sindsdien onder de indruk van hun moed om niet te zwijgen wanneer hun meeste landgenoten dat wel doen.

Mijn helden hebben een voorganger in de schrijfster Lidija Tsjoekovskaja (1907-1996). Van haar hand las ik Het open woord, een onlangs door Emma de Klerk vertaalde bundel redevoeringen en open brieven aan het Sovjet-gezag uit de jaren 1965-1974. Die dappere teksten zijn dezer dagen actueler dan ooit, omdat ze je het onvermogen van Rusland laten zien om de staatsterreur tegen de eigen burgers te verwerken. ‘Wanneer een samenleving zich geen rekenschap geeft van haar geschiedenis, loopt ze het risico dat dezelfde mechanismen van repressie zich herhalen’, schrijft ze daarover.

Een halve eeuw later heeft Tsjoekovskaja gelijk gekregen. Want in het Rusland van Poetin worden net als in de Sovjet-Unie schrijvers en geleerden met afwijkende meningen vervolgd, houden anderen van angst hun mond en schreeuwen de officiële instanties om het hardst mee om die dissidenten te verklikken en het gevang in te duwen.

Het indrukwekkendste geschrift in Het open woord is een open brief uit 1966 aan Michail Sjolochov, de voorzitter van de Schrijversbond. Sjolochov had zich op het 23ste Partijcongres verontwaardigd uitgelaten over Andrej Sinjavski en Joeli Daniël, die hun romans onder pseudoniem in het Westen hadden gepubliceerd en daarom tot respectievelijk zeven en vijf jaar strafkamp waren veroordeeld. Volgens hem hadden ze doodgeschoten moeten worden, zoals onder Stalin zou zijn gebeurd. Tsjoekovskaja confronteert hem nu met zijn woorden: ‘U had gewild dat rechters over Sovjet-burgers zouden oordelen zonder zich te laten belemmeren door het wetboek en dat zij zich niet door wetten, maar door “rechtsbewustzijn” hadden laten leiden.’

Dat Sjolochov zijn zin niet kreeg, had er alles mee te maken dat de Sovjet-Unie tijdens de dooi onder de in 1964 afgezette partijleider Chroesjtsjov enigszins op een rechtsstaat begon te lijken, hoewel die inmiddels alweer op zijn retour was.

In een andere open brief, uit 1968, schrijft Tsjoekovskaja dat het verlangen naar de meest basale vorm van rechtvaardigheid na Stalins dood onbeantwoord is gebleven. De weduwen van de slachtoffers kregen weliswaar te horen dat hun echtgenoten onterecht gearresteerd waren, maar degenen die hen de dood in hadden gejaagd werden ongemoeid gelaten. Zij wil nu een publiekelijk antwoord op de vraag wat de oorzaak is van de ‘volslagen hulpeloosheid’ van het volk tegenover die staatsterreur. Zelf weet ze het antwoord al: ‘Die leugen, die ieder uur herhaald werd, verhinderde de mensen om te weten te komen wat er in hun eigen land met hun medeburgers gebeurde. Sommigen wisten niets uit onnozelheid of naïviteit, anderen omdat zij liever niets wilden weten.’

Je begrijpt meteen waarom de huidige voorzitter van de Schrijversbond zich in militair uniform hult en het logo van de Donbas-afdeling van zijn organisatie is veranderd in een Z – het symbool van de oorlog aldaar– met een pennetje erop.

Een versie van dit artikel verscheen ook in de krant van 19 mei 2023. Copyright van dit artikel berust bij NRC.

NEXUS 10 JUNI 2022, Thomas Heij, recensie van JACQUES DE FATALIST EN ZIJN MEESTER

Jacques de fatalist en zijn meester door Denis Diderot
vertaald door Martin de Haan
A. A. Hoogteiling, 2022

Recensie door Thomas Heij, Nexus

Milan Kundera kreeg ooit het verzoek om een toneelbewerking van Dostojevski’s De idioot te maken. De Russen waren in 1968 zijn geboorteland Tsjechoslowakije binnengevallen en daardoor voelde hij er niets voor om Dostojevski te vertalen. Kundera wees de Russen niet categorisch af, hij bleef houden van bijvoorbeeld Tsjechov, maar hij besloot een toneelstuk te maken op basis van een heel ander boek, een met een lichtere levensopvatting, namelijk Jacques de fatalist en zijn meester van Denis Diderot. In de inleiding van zijn toneelstuk schrijft Kundera: 

‘Toen de logge irrationaliteit van de Russen op mijn land viel, voelde ik een instinctieve behoefte om de geest van de westerse moderne tijd diep in te ademen. En deze geest leek mij nergens in een grotere concentratie aanwezig dan in dat feest van intelligentie, humor en fantasie dat Jacques le Fataliste biedt.’

Die prachtige uitspraak van Kundera maakt dat de recente heruitgave van Jacques de fatalist en zijn meester – oorspronkelijk voltooid in 1773 en in 2004 knap vertaald door Martin de Haan – plots buitengewoon actueel is. Want een Europees land dat met tanks en oorlogsgeweld wordt binnengevallen door de Russen: waar doet ons dat tegenwoordig aan denken…?

Wie ook maar een stukje van het boek leest, ervaart meteen dat Diderots klassieker uit de Verlichting een bijzonder, speels en vrolijk verhaal is, dat bovendien diepgang heeft en op ingenieuze wijze grote filosofische vragen aansnijdt. 

Het boek kent nauwelijks een plot. Een Franse edelman, die we alleen leren kennen als de ‘meester’, is samen met zijn knecht Jacques op reis. Waar ze vandaan komen, is niet duidelijk; waar ze heen gaan evenmin. Onderweg horen ze van onder meer een waardin en een markies kluchtige verhalen, en probeert de meester zijn Jacques zover te krijgen dat hij – ondanks vele onderbrekingen – zijn liefdesgeschiedenis vertelt. 

Onderwijl discussiëren de twee over de deterministische filosofie die Jacques eropna houdt: dat alles wat gebeurt van tevoren is bepaald en ‘staat geschreven’ op de ‘grote rol daarboven’. Dat zegt Jacques te hebben van zijn vroegere kapitein, die op zijn beurt Spinoza uit zijn hoofd kende. Die filosofie roept vragen op over hoe het dan zit met verantwoordelijkheid en moraal, of met het gevoel van vrijheid dat iedereen toch heeft. Maar ondanks tegenwerpingen van de meester blijft Jacques zich onbekommerd overleveren aan ‘wat daarboven staat geschreven’. Naast Jacques’ vrolijke overgave aan het lot is het ook grappig dat hij als personage verkondigt dat alles staat geschreven. Voor een personage in een boek staat namelijk inderdaad alles geschreven, letterlijk.

Verder kibbelen Jacques en zijn meester over wie nu eigenlijk de meester is en wie de knecht. Een terechte vraag, want in het verhaal is het Jacques die bijna voortdurend bepaalt wat er gebeurt, terwijl de meester volgt. Bovendien wil de meester dat Jacques zijn verhaal vertelt, en zolang Jacques vertelt is de meester in zekere zin aan hem overgeleverd.

Robert Zaretsky wijst er in zijn boek Catherine & Diderot op dat de relatie en gesprekken tussen Jacques en zijn meester, bewust of onbewust, lijken op die tussen Diderot en Catharina de Grote. Diderot verbleef als beroemd filosoof enkele maanden bij de tsarina en voerde politieke en filosofische discussies met haar. Na die maanden kwam Diderot overigens tot de conclusie dat Catharina toch vooral een despoot was en dat Rede en Rusland niet samen gingen. Kundera’s opmerking dat de geest van Diderot tegengesteld is aan die van de Russen is dus niet uit de lucht gegrepen.

Het mooiste aan Jacques de fatalist is misschien wel dat de vragen en discussies over determinisme en vrijheid op verschillende niveaus in het boek zijn verwerkt. Het verhaal van Jacques en zijn meester wordt namelijk aan elkaar gepraat door een anonieme en bovendien aanmatigende verteller, die met ons als lezer een soortgelijk spelletje speelt. 

De verteller vertelt ons het verhaal, en zo zijn we als lezer aan hem overgeleverd zoals de meester aan Jacques. Op sommige momenten voert de verteller een fictieve lezer op die hem allerlei vragen stelt, waarop hij dan min of meer antwoord geeft. Zo vult hij voor ons als lezer al reacties in – dat is het aanmatigende van de verteller – en daarmee probeert hij de controle over het verhaal te houden. 

Soms pocht hij er zelfs over en doet hij of hij het verhaal alle kanten op kan sturen. Meteen al aan het begin bijvoorbeeld:

‘Wat let me om de meester te laten trouwen met een vrouw die hem zou bedriegen? Om Jacques in te schepen naar de Antillen? Om zijn meester daar ook naartoe te sturen? Om hen beiden op hetzelfde schip naar Frankrijk terug te brengen? Het is zo gemakkelijk om verhalen te verzinnen! Maar die twee zullen ervan afkomen met een slapeloze nacht, en u met dit oponthoud.’

Soms laat de verteller het verloop quasinonchalant aan de lezer. Hij biedt zelfs de keuze uit drie mogelijke eindes. Op die manier weet hij – al blijft hij degene die de drie opties bepaalt – eigenlijk ook niet hoe het verhaal precies eindigt. Een open einde dus, maar ook weer niet helemaal. En wie ook de meester van het verhaal is, de verteller of de lezer, uiteindelijk staat het verhaal zwart op wit, het staat geschreven.

Kortom, Jacques de fatalist en zijn meester is een complex verhaal dat aanzet tot reflecties op determinisme en vrijheid, maar ook op de verhouding schrijver en lezer, en verhaal en werkelijkheid. In de traditie van Cervantes, Rabelais en Sterne is het tegelijk ook een grappig en vrolijk geheel. Dat dit in het Nederlands goed overkomt, is een grote verdienste van vertaler Martin de Haan. De Haan weet de kleine grapjes – bijvoorbeeld de naam van de familie Sul, zodat je kunt spreken van ‘de Sulletjes’, of dat de waardin Horatius verhaspelt tot Hoe-raadt-ie-’t en Hoeranogwat – en de algehele, vrolijke toon van het verhaal prachtig te vangen.

TZUM 15 mei 2022 door Jan de Jong:

Recensie: Denis Diderot – Jacques de fatalist en zijn meester

Een sprankelend leesavontuur

Het opnieuw uitbrengen van historische literaire werken stuit vaak op de nodige problemen, vooral als die werken echt heel oud zijn. Niet alleen de taal en de stijl leveren moeilijkheden op – al zijn die met ver- en hertalingen nog wel voor een deel op te vangen. Lastiger wordt het als na al die jaren een tekst voor een wat groter publiek zijn urgentie verloren heeft; als alleen een handvol verstokte studeerkamerheremieten er de importantie, of bijvoorbeeld de humor, nog van inziet.

Gelukkig zijn er teksten waarop de slijt der eeuwen geen vat heeft, verhalen die in 2022 nog net zo bruisen als toen ze geschreven werden. In Nederland hebben we natuurlijk de Reynaert, door zijn verteller Willem de toenmalige elite in het gezicht gesmeten. Maar zulke voorbeelden zijn schaars. Vooral de verlichte achttiende eeuw, toen rationalisme en individualisme de wereld op zijn kop zetten en ook de literaire goegemeente menige schokkende tekst te verstouwen kreeg, heeft veel literatuur opgeleverd waar we nu schouderophalend aan voorbij gaan. Probeer vandaag de dag Voltaire nog maar eens te lezen. Zelfs de meest vlotte vertaling is gedoemd onleesbaar te blijven. Toch heeft ook de Verlichting literatuur opgeleverd die tot op de dag van vandaag niet alleen leesbaar, maar ook verrassend, grappig en zelfs actueel is. Het meest onstuimige voorbeeld is natuurlijk het briljante The life and opinions of Tristram Shandy, Gentleman van de Brits-Ierse dominee Laurence Sterne, die, zoals een bekend aforisme luidt, al postmodernist was, lang voordat het modernisme zelfs maar bestond.

Een ander goed voorbeeld van deze ‘houdbare’ Verlichting is de Franse schrijver en encyclopedist Denis Diderot. Uit zijn onlangs door Martin de Haan uitstekend vertaalde roman Jacques le fataliste en son maître blijkt in ieder geval dat Diderot zijn Tristram Shandy goed kende. Filosofische gedachten, maatschappijkritische overwegingen, een wat chaotische inslag en vooral de nodige spot en zelfspot kenmerken het werk. En natuurlijk, meer dan in Tristram Shandy, de vele gevatte dialogen. De vergelijking met het werk van Plato dringt zich op, maar dan, zoals De Haan in zijn nawoord terecht opmerkt, zonder de hiërarchische verhouding tussen de sprekers die je bij Plato vindt. Sterk zijn ook de soms luchtige, soms diepzinnige terzijdes die de verteller zijn lezers toevertrouwt. Ze doen denken aan het soort eenzijdige ‘dialoog’ waar de schrijver zelf ook bekend om was. (De Haan noemt de anekdote over een jonge bezoeker tegenover wie Diderot meteen van wal steekt met een lange monoloog over meerdere onderwerpen. Achteraf stelt hij vast dat ze getweeën interessante dingen hebben gezegd.)

Ik hoor u wel, lezer, u zegt: En Jacques’ liefdesverhaal dan? – Denk u dat ik daar niet net zo nieuwsgiering naar ben als u? Hebt u vergeten dat Jacques niets liever doet dan praten, vooral over zichzelf, een manie die alle mensen van zijn stand gemeen hebben, omdat ze erdoor worden bevrijd uit hun eerloze situatie, op het spreekgestoelte worden geplaatst en plotseling in interessante personen veranderen? Waarom houdt het gepeupel zo van openbare terechtstellingen? Omdat het onmenselijk is? U vergist zich: de gewone man is niet onmenselijk. Het liefst zou hij de ongelukkige voor wiens schavot hij zich verdringt uit handen van justitie bevrijden. Hij komt naar de Place de Grève voor een schouwspel waarover hij thuis in de voorstad kan vertellen; dit schouwspel of een ander, het is hem om het even, als hij maar kan schitteren, zijn buren bijeen kan roepen en hun aandacht kan vasthouden. Geef op het bolwerk een groot feest, en u zult zien dat de executieplaats leeg is. De gewone man is dol op vermaak en is er als de kippen bij, omdat het plezier hem afleidt. De gewone man is angstaanjagend in zijn razernij, maar die duurt niet lang. Zijn eigen armoede heeft hem gevoelig gemaakt voor andermans leed: hij wendt zijn blik af van het gruwelijke schouwspel waarnaar hij is komen kijken, hij krijgt medelijden, gaat huilend naar huis… Ik geef toe dat ik alles wat ik u hier opdis van Jacques heb, lezer, want ik houd er niet van met andermans veren te pronken.

Als lezende deelnemer aan zo’n gesprek heb je soms… heel even… de neiging om iets terug te zeggen, of op zijn minst een vraag te stellen. Maar je weet natuurlijk dat dat zinloos is. Politicus Hans van Mierlo vertelde ooit dat hij het boeiend vond om een zaal mee te nemen in het avontuur van een redenering. Diderot lezend bekruipt je soms het wonderlijke gevoel dat je deelgenoot bent van het avontuur van een gedachtegang waarvan het einde pas gaandeweg zichtbaar wordt. Het maakt Jacques de fatalist en zijn meester 226 jaar na de eerste druk, nog steeds boeiend, sprankelend én actueel.

Jan de Jong

VOLKSKRANT 14 mei 2022 door Erik van den Berg:

Niet dat eeuwige portret, maar een woeste wirwar siert het omslag van de nieuwe Diderot

Eindelijk een ander omslag voor Denis Diderot.12 mei 2022, 14:57

Beeld AFH Heikoop, ontwerp Edwin Boering, 2022. Beeld A.A. Hoogteiling
Beeld AFH Heikoop, ontwerp Edwin Boering, 2022.Beeld A.A. Hoogteiling

Voor de illustratie op Jacques le fataliste et son maître, de geestige, verrassend moderne, nog steeds gelezen en heruitgegeven 18de-eeuwse roman van Denis Diderot (bij diens leven verschenen als feuilleton, postuum in boekvorm in 1796), leken vooral twee opties beschikbaar: óf het portret van de auteur door de Franse hofschilder Louis-Michel van Loo uit 1767, óf het alternatief door diens collega Jean-Honoré Fragonard van een paar jaar later.

Nu de laatste tijd onder deskundigen de mening begint post te vatten dat de kalende, blozende heer van Fragonard beslist iemand anders is dan Denis Diderot (die om te beginnen geen blauwe, maar bruine ogen had), zijn de opties nog verder versmald.

Ontwerp Het Spectrum, 1978.  Beeld Het Spectrum
Ontwerp Het Spectrum, 1978.Beeld Het Spectrum

Geen wonder dus dat uitgeverij A.A. Hoogteiling besloot het anders te doen. Op Jacques de fatalist en zijn meester, een door Martin de Haan herziene versie van zijn vertaling uit 2005 (destijds zonder omslagillustratie verschenen), staat een gedurfde abstractie: twee woeste wervelingen in zwart potlood. Uitgever Niko Koers legt uit: ‘A.A. Hoogteiling is in 2012 begonnen en legt zich toe op vergeten of bescheiden juwelen in fictie en non-fictie. Als hommage heb ik de uitgeverij vernoemd naar mijn moeder. En nu is het mij voor het eerst gelukt de kunstenaar AFH Heikoop, mijn echtgenote, te bewegen autonoom werk voor het voorplat beschikbaar te stellen, een tekening uit de serie You are my lungs uit 2012.’

Penguin Classics, met Diderots portret door Van Loo, 1986. Beeld Penguin
Penguin Classics, met Diderots portret door Van Loo, 1986.Beeld Penguin

Martin de Haan: ‘Ik kreeg vetorecht van de uitgever, maar ik vond het omslag meteen prachtig. Ik zie er een verbeelding in van de wirwar van verhaallijnen, veel passender dan weer zo’n portret.’

Voor de auteursnaam en titel is de Offline gebruikt, een letter van studio Roelof Mulder die Niko Koers ‘informeel maar robuust’ noemt en die hij als de ‘corporate letter’ van zijn uitgeverij beschouwt. De broodtekst staat in de Didot, ‘de letter van de Verlichting, ook gebruikt voor de eerste gedrukte editie van Jacques le fataliste’.

Denis Diderot: Jacques de fatalist en zijn meester

Vertaling en nawoord Martin de Haan.

Omslagbeeld AFH Heikoop, ontwerp Edwin Boering.

A.A. Hoogteiling; € 24,50.

Oxford World’s Classics, met het portret door Fragonard, 1999. Beeld Oxford University Press
Oxford World’s Classics, met het portret door Fragonard, 1999.Beeld Oxford University Press
Omslag Jacques Janssen, 2005. Beeld Athenaeum-Polak & Van Gennep
Omslag Jacques Janssen, 2005.Beeld Athenaeum-Polak & Van Gennep

PERSBERICHT 23 maart 2022 (NB: bevat een leeswijzer!)

ER ZIJN VAN DIE BOEKEN, WAARVAN JE WILT DAT DIE ER ALS BOEK ALTIJD ZULLEN ZIJN

Jacques de fatalist en zijn meester van Denis Diderot, de klassieker uit 1778, is zo’n boek.

Met deze gedachte vonden vertaler Martin de Haan en Niko Koers van A.A. Hoogteiling, uitgever elkaar.

Vanaf 23 maart 2022 ligt dit boek weer in de winkel.

Herziene vertaling en nawoord door Martin de Haan. Beeld A.F.H. Heikoop. Vormgeving Edwin Boering|Eb over vloed.

Verschijnt bij A.A. Hoogteiling, uitgever

ISBN 978-90-820059-2-9, 352 pagina’s, € 24,50

Diderot schreef zijn Jacques een halve eeuw eerder dan de grote realistische romans die nog altijd ons idee van het genre bepalen. Een ‘antiroman’ kun je zijn grap die geen grap is moeilijk noemen, want een schrijver kan lastig de draak steken met conventies die nog niet bestaan. Toch vervult het boek voor de hedendaagse lezer die functie, meer nog dan alle twintigste-eeuwse experimentele stromingen (zoals de Nouveau Roman) die zich aan het realisme wilden onttrekken.

Jacques de fatalist en zijn meester is een even hilarische als diepzinnige roman – géén roman dus volgens Diderot – die in alles een modernistisch schrijfexperiment lijkt, ware het niet dat de schrijver in de achttiende eeuw leefde. De knecht Jacques vertelt zijn meester het verhaal van zijn eerste en enige liefde, maar wordt keer op keer onderbroken, zozeer dat Jacques de fatalist en zijn meester misschien wel in de eerste plaats een verhaal over het vertellen van verhalen is. Maar de werkelijke betekenis van het boek ligt in de diepere filosofische laag waar Diderots geliefde paradoxen van vrije wil en lotsbestemming, het doen van het goede, de werkelijke hoofdpersonen zijn. Voor wie het zo leest is het boek tijdloos en actueel.

Wonderlijk passend in het thema van Boekenweek 2022: EEN ODE AAN DE EERSTE LIEFDE

www.aahoogteiling.eu

www.hofhaan.nl/martin-de-haan

www.tovertaal.nl

www.afhheikoop.nl

www.ebovervloed.nl


November 2020:

REIS MET DIDEROT mee in je hoofd: 95 meesterwerken in 48 musea over 5 continenten:

Ook op Twitter @nikokoers en #Diderot.

RECENSIE DIDEROT: CAREL PEETERS in VRIJ NEDERLAND, 26 januari 2021

RECENSIE DIDEROT: HANS VAN DER HEIJDE in TZUM LITERAIRE WEBLOG, 12 februari 2021

RECENSIE DIDEROT: HARALD SCHOLE in Km Winter 2020

RECENSIE GOYTISOLO: DAAN PIETERS in TZUM LITERAIR WEBLOG, 16 APRIL 2021. https://www.tzum.info/2021/04/recensie-juan-goytisolo-de-contreien-van-nijar/

Het leven zoals het was

Van Juan Goytisolo (1931-2017) is niet meer veel in het Nederlands vertaald werk te krijgen, en dat is opmerkelijk voor iemand die nog niet lang geleden vaak de beste nog levende Spaanse schrijver werd genoemd, al was hij onmiskenbaar geen publiekslieveling of crowd pleaser maar veeleer een nogal tegendraadse auteur met een weerbarstig oeuvre, een writer’s writer die ook in zijn thuisland hoog werd aangeslagen en meermaals bekroond zonder dat hem echt commercieel succes te beurt viel.

Het komt dan ook als een verrassing dat de kleine uitgeverij van A.A. Hoogteiling een vertaling uitbrengt van een van Goytisolo’s eerste werken, De contreien van Níjar, waarvan de oorspronkelijke Spaanse tekst van 1954 dateert. Het boekje met reisverhalen heeft als ondertitel ‘Een reis in het Andalusië van de jaren vijftig’ en is een opmerkelijk tijdsdocument. Enfant terrible Goytisolo, een Catalaan uit de hogere kringen, was als jonge snaak lid van de communistische partij en zocht bij voorkeur het gezelschap op van gewone volksmensen. Zijn afkeer voor Franco zou hem eind jaren vijftig naar een vrijwillig ballingschap in Parijs leiden en zijn fascinatie voor de Arabische wereld bracht hem nog later naar Marokko, waar hij sinds 2017 begraven ligt naast zijn boezemvriend Jean Genet.

Maar eerst reisde hij dus nog rond in het Spanje van de jaren vijftig. Dat was in meerdere opzichten een totaal ander land dan nu. Om te beginnen beschrijft Goytisolo in De contreien van Níjar een bezoek aan de provincie Almería toen er nog amper toeristen te bespeuren vielen. Dat zou pas beginnen te veranderen toen Pedro Zaragoza, burgemeester van het onooglijke vissersdorp Benidorm en uitvinder van het massatoerisme, dictator Franco er persoonlijk van kon overtuigen dat het verarmde Spanje veel geld kon verdienen aan Noord-Europese toeristen.

Maar in de loden jaren vijftig was Andalusië nog een straatarme, achtergebleven en door de overheid verwaarloosde streek waar de mensen in hun levensonderhoud voorzagen door de schrale grond te bewerken, te vissen, een eeuwenoud ambacht uit te oefenen – aardewerk maken bijvoorbeeld – of hun dagen in een van de zeldzame fabrieken of mijnen te slijten. Er was in die tijd enorm veel interne migratie: massa’s Andalusische gelukzoekers gingen op zoek naar een beter bestaan in het meer welvarende Catalonië. Goytisolo ontmoet dan ook vooral mensen die amper kunnen geloven dat zo’n welgestelde Catalaanse intellectueel hun dorp komt bezoeken:

We zijn bij de mannen aangekomen en gaan in de kring zitten. Het zijn er acht of negen, vuil en slecht geschoren, met gerafelde hemden en opgelapte broeken. Bij één steken de tenen uit de neus van de touwschoenen; een ander houdt zijn broek op met een koord. (…)
De chauffeur legt uit dat ik uit Barcelona kom en ik voel hun ogen strak op mij gericht. De Catalanen zijn een beetje de Amerikanen van deze streek. In Almería heeft iedereen een of andere kennis of een familielid in Badalona of Tarrasa.

Achteraf gezien kan je je afvragen hoe Goytisolo’s boek ongeschonden door de franquistische dictatuur is geraakt, al was hij wel zo slim om het regime niet expliciet te bekritiseren en valt hem objectief gezien ook weinig te verwijten: zijn franjeloze beschrijvingen van het harde, prehistorisch aandoende bestaan dat de Andalusiërs leidden, waren nu eenmaal niets anders dan de naakte waarheid. Toch betekende het boek net daardoor ook een keerpunt in zijn literaire carrière, want vanaf dan besloot hij om de confrontatie met de censuur nooit uit de weg te gaan: ‘ik realiseerde me dat als zij het niet hadden gecensureerd, dat ik het dan zelf had gedaan. Vanaf dat moment besloot ik om de censor zijn rol te laten spelen en speelde ik mijn eigen rol. Alles wat daarna werd gepubliceerd, is verboden.’

Met een paar rake, spaarzaam geformuleerde zinnen evoceert Goytisolo de armoede waarin een pottenbakker uit Níjar met zijn gezin leeft:

De kamer is klein, vierkant. Het meubilair is beperkt tot een houten bank. Aan het plafond hangt een groezelige vliegenvanger en aan de muur een tekening van Walt Disney.

Anders dan bijvoorbeeld de Britse hispanist Gerald Brenan, die het lezenswaardige South of Granada schreef, weet Goytisolo het vertrouwen van de volksmensen vlot te winnen. Er spreekt oprechte interesse voor hen uit zijn boek, en ook mededogen, zonder dat het betuttelend wordt, of dat Goytisolo hun armoede gaat romantiseren. Het landschap mag dan tegenwoordig grotendeels verknoeid zijn door protserige villa’s, toeristenflats en onder plastic zeilen bedekte akkers waarvan het fruit tegenwoordig veelal door de uitbuiting van illegale Afrikaanse landarbeiders goedkoop naar onze streken kan worden verscheept, maar dat wil nog niet zeggen dat het vroeger beter was. Authentiek en ongerept misschien, maar tegelijkertijd keihard voor de dorpelingen, en Goytisolo maakt er meermaals een punt van om dat contrast op te roepen:

De weg loopt tussen de zoutmoerassen en het strand, overgeleverd aan de genade van zon en wind. De bergen van Gata komen dichterbij en onderbreken het landschap met hun grote gevaarte. Aan hun voeten, op een kwartier lopen, bevindt zich een derde dorp: La Fabriquilla, even armzalig en vervallen als de vorige, met straten vergeven van hongerige honden en kinderen die schreeuwend rondrennen en door waterplassen rollen.

De contreien van Níjar is een feest van herkenning voor de hispanofielen onder ons en een mooie aanwinst. Zeker, het land heeft minder kunststeden dan pakweg Italië of Frankrijk, is aardser en ruiger, en het landschap is er even meedogenloos als de zon in augustus, maar Spanje heeft een zeker je-ne-sais-quoi dat je meteen herkent bij Goytisolo:

Een okerkleurige vlakte strekte zich uit tot aan de golf van Almería, hier en daar bespikkeld met het groen van een enkele vijgenboom. De aarde is gebarsten en vol stenen. In de verte schittert de zee.

Daan Pieters

Juan Goytisolo – De contreien van Níjar. Een reis in het Andalusië van de jaren vijftig. Uit het Spaans vertaald door Keimpe Reitsma. Van een nawoord voorzien door María Ramos Jordán. Uitgeverij A.A. Hoogteiling, Amsterdam. 134 blz. € 16,50.

RECENSIE GOYTISOLO: MARGOT POLL in NRC/BOEKEN/rubriek ‘OOK VERSCHENEN’, 24 januari 2020:

ARTIKEL OVER 100 JAAR HAARLEMSCHE ZILVERSMEDERIJ, ARNOLD AARTS in HAARLEMS DAGBLAD, 14 november 2019

RECENSIE BEETHOVEN: WIM BOEVINK in TROUW 11 april 2013: B&S Boevink 20130411

BEETHOVEN & STAD, APRIL 2013: PERSBERICHT 20130401

B&S flyer 20130408 web 150 dpi

PUB-foto’s BEETHOVEN & STAD:

OLYMPUS DIGITAL CAMERA
OLYMPUS DIGITAL CAMERA
©Fokke van Saane-Rouw li en Koers re
OLYMPUS DIGITAL CAMERA

ANDRIC / GOYA

GESPREK MET GOYA cover
ivo-andric

www.semnavanooy.nl

uitnodiging Sem

Geef een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.